|
Regime Change in het Osmaanse Rijk in 1908
Was de regimewisseling van 1908 in het Osmaanse Rijk, onder leiding van de Jong Turken, een militaire coup of een constitutionele revolutie?
"De Jong Turken waren fascistische nationalisten, die het Turkse Volk als verheven zagen en daardoor alle andere volkeren binnen het Osmaanse Rijk als inferieur en minderwaardig beschouwden".(1)
Met deze ondertoon begint menig historicus, zoals Ton Zwaan en Uğur Üngör (beiden verbonden aan de Universiteit van Amsterdam), aan een onderzoek naar de Jong Turken, die in 1908 zorgden voor een regimewisseling binnen het Osmaanse Rijk. Maar aan de andere kant zijn er ook historici, zoals de Britse Stanford Shaw (professor aan de Cambridge University) en de Turkse professor Şerif Mardin, die de Jong Turken vereren als revolutionaire mensen die hun tijd ver vooruit waren. Ook wijzen ze erop dat de Jong Turken de Franse Revolutie van 1789 als voorbeeld namen en dat hun doel gelijkheid van alle mensen was, in plaats van de verhevenheid van een bepaald volk naar voren te schuiven.
Nu is er uiteraard een groot verschil tussen een militaire coup, dat wil zeggen een gewelddadige machtsovername door één of meerdere personen afkomstig uit het leger die vervolgens regeren als een tiran, en/of een revolutie, waar de bevolking of een deel ervan in opstand komt tegen het bestaande onderdrukkende regime met het doel om deze te vervangen door een regime dat de rechten van de mens hoog in het vaandel heeft. Deze discussie tussen historici wordt nu gevoerd tussen twee partijen, waarbij allebei extreme uitgangspunten innemen. De ene partij (in dit werkstuk gerepresenteerd door de Turkse geleerden Ahmet Bedevi Kuran en Şerif Mardin) noemt de Jong Turken "revolutionairen", terwijl de tegenpartij (in dit werkstuk gerepresenteerd door de Turkse geleerden Naim Turfan en Bekir Fahri) ze "fascisten" noemt. Hoe zit dit wetenschappelijk debat precies in elkaar, hoe kan men twee zulke verschillende en extreme uitgangspunten hebben? Om dit debat ietwat beter te kunnen begrijpen moeten we niet direct in het onderwerp duiken, maar vanaf het begin beginnen; dat wil zeggen lang voor de revolutie in 1908, namelijk in 1876 als de Osmaanse Grondwet al na twee jaar weer wordt opgeschort.
In dit onderzoek willen we de verschillende standpunten over de Jong Turken tegenover elkaar uiteenzetten om zo te bepalen wat nu precies het doel van de Jong Turken was. Om dit doel zo exact mogelijk te onderzoeken moet men eerst de vraag stellen, wat de ideeën waren van de Jong Turken en wat de grondslag van hun politieke standpunten waren. Waarom noemden zij zichzelf de Jong Turken? De eerste, vooral inleidende, deelvraag luidt dan ook als 'Wat was de voorgeschiedenis van de Jong Turken tot 1908?'. Uit deze deelvraag op zich zal niet blijken of er sprake was van een militaire coup dan wel een revolutie, maar het zal ons wel een goed uitgangspunt geven op het ontstaan van de groep genaamd 'Jong Turken'.
Als tweede punt kunnen we de constitutionele veranderingen van de Jong Turken onderzoeken, hoe zagen die eventueel revolutionaire veranderingen eruit en wat stond er precies in de Osmaanse Grondwet die in 1908 werd ingevoerd? Het tweede vraagstuk luidt dan als volgt 'Hoe zag de Osmaanse Grondwet, die in 1908 door de Jong Turken werd ingevoerd, eruit?'. Dit is van belang omdat de, door de Jong Turken, ingevoerde Osmaanse Grondwet precies dezelfde grondwet was die in 1876 was opgeschort. Dit lijkt in eerste instantie op een revolutie, maar men behoort te weten wat er allemaal in stond om er een beter beeld van te krijgen.
Als derde vraagstuk kunnen we onszelf afvragen wat voor gebeurtenissen er plaatsvonden vlak na de regime change van de Jong Turken in 1908. Werden alle politieke tegenstanders direct afgevoerd naar strafkampen en voerde men wijdverspreide wraakacties uit in het hele Osmaanse Rijk en/of werden de Jong Turken juist toegejuicht door het merendeel van de Osmaanse bevolking? Indien de Jong Turken hun eigen bevolking van Turken wilden bevoordelen, welke maatregelen werden dan wel of juist niet getroffen om dit te verwezenlijken? Voerden de Jong Turken verder ook veranderingen uit ten opzichte van de Osmaanse Grondwet? Zodoende is ons derde vraagstuk gevormd: 'Welke constitutionele en sociale veranderingen brachten de Jong Turken teweeg na 1908?'. Volgens historicus Bekir Fahri was de contrarevolutie van 1909 vooral gericht tegen de 'fascistische Jong Turken', terwijl Şerif Mardin spreekt van 'een poging tot machtsovername door Sultan Abdülhamit II'. Wat gebeurde er nu precies?
De vierde stelling gaat vooral over hoeveel macht de Jong Turken eigenlijk wel niet hadden na de omwenteling van 1908. Ons vierde stelling ziet er dan vervolgens als volgt uit: 'Hoeveel hooggeplaatste functionarissen waren afkomstig uit de Jong Turkse groep na 1908?'. Als we dit nader bekijken kunnen we wellicht zien of de Jong Turken de multiculturele maatschappij van de samenleving in het Osmaanse Rijk ook daadwerkelijk toepasten op de functionarissen en het politieke stelsel van het Osmaanse Rijk (dus of minderheden opgenomen werden in het overheidsapparaat) of dat het overgrote merendeel van de ambtenaren en hooggeplaatste functionarissen Turken waren zonder plaats te maken voor de minderheden in het Osmaanse Rijk.
Tijdens dit werkstuk zullen we een steeds beter wordend beeld krijgen van de denkwijze en toepassing ervan op de Osmaanse samenleving en in het bijzonder de grondwet van de Jong Turken. Grote kwesties die de gemoederen nog steeds bezighouden in en buiten Turkije en veel te maken hebben met de Jong Turken zijn bijvoorbeeld de Armeense Kwestie en de secularisatie van Turkije. Om deze kwesties beter te begrijpen, moet men de Jong Turken begrijpen en zo de gedachtegang van die politieke groepsleden van binnenuit kennen.
Met deze vier stellingen willen we in ieder geval een beeld krijgen van de gebeurtenissen van 1908 in het Osmaanse Rijk onder leiding van de Jong Turken. Ook kunnen we deze gebeurtenissen aan het eind van dit onderzoek vaststellen als constitutionele revolutie dan wel als gewelddadige militaire machtsgreep. Uiteraard zal het niet zo zwart-wit zijn als deze inleiding doet vermoeden, maar het zal in ieder geval wat licht werpen op dit, voor veel mensen, o zo onbekend onderwerp.
Hoofdstuk 1:
Wat was de voorgeschiedenis van de Jong Turken tot 1908?
Jong Turken waren een groep militaire studenten die er liberale en constitutionele ideeën op na hielden en deze wilden realiseren in het Osmaanse Rijk. Hoe groeide deze studentenvereniging van vier studenten uit tot een formidabele partij, die de Sultan kon bevelen de Grondwet weer in te voeren?
Tijdens het bewind van de Osmaanse Sultan Abdülhamit II, die regeerde van 1876 tot 1909, kreeg het Osmaanse Rijk te maken met vele nieuwe ideeën en stromingen uit het Westen. Sultan Abdülhamit II zag in zijn beginjaren wel heil in deze ideeën en voerde enkele maanden na zijn troonbestijging in 1876 al een grondwet en parlement in. Echter na enkele incidenten en de Russisch-Turkse Oorlog van 1877 tot 1878, die verloren werd door de Turkse Osmanen, schorste Sultan Abdülhamit II al in 1878 de grondwet en parlement voor onbepaald tijd.(2)
Aangezien de ideeën vooral uit West-Europa afkomstig waren, en met name uit Frankrijk die als eerst deze ideeën had toegepast met de Franse Revolutie van 1789, werd het Europese deel van het Osmaanse Rijk het eerst beïnvloed door deze liberale stromingen, zoals onafhankelijkheid voor elk volk en natievorming. Vooral in het huidige Griekenland, Bulgarije, Macedonië, maar ook in de rest van de Balkan; Joegoslavië, Servië, Bosnië, Herzegovina, Albanië, Montenegro, Slovenië, Kroatië en Kosovo alsmede delen van Roemenië, Moldavië en Oekraïne, kregen deze stromingen weerklank. Nieuwe geluiden zoals nationalisme en liberalisme werden door de niet-Turkse en niet-moslim volkeren aangegrepen om zich vrij te vechten van het Osmaanse Rijk na meer dan 500 jaar overheerst te zijn geweest door de Turkse Osmanen. Hiertegenover werd er het idee van Osmanisme gepropagandeerd door de Osmaanse Sultan Abdülhamit II, dit moest ervoor zorgen dat de Osmaanse onderdanen zich verbonden voelden met elkaar en de Osmaanse overheid.
Er moet echter wel opgemerkt worden dat dit proces van Osmanisering een goede 500 jaar nadat de volkeren waren overwonnen werd toegepast, waardoor het weinig tot geen invloed had op de verschillende niet-Turkse volkeren op de Balkan. De niet-Turkse volkeren hadden ruim 500 jaar hun eigen cultuur, geschiedenis en taal behouden dankzij weinig tot geen druk van de Osmanen, hierdoor kon het proces van Osmanisering niet slagen omdat het moest opboksen tegen een cultureel erfgoed van minstens 500 jaar oud. Dit verklaart ook waarom de volkeren op de Balkan en Zuid-Oost-Europa (met uitzondering van Turkse minderheden in vooral Bulgarije, Griekenland, Macedonië en Joegoslavië) na ruim 500 jaar Turkse overheersing nog steeds christelijk en inheems zijn.(3) Als we, volgens Stanford Shaw, kijken naar de voormalige Osmaanse gebieden, dan zien we dat in geen van de gebieden de oorspronkelijke bewoners Osmaans-Turks spreken, moslims zijn geworden of zijn geturkificeerd, zoals het gebruik was tijdens het Romeinse Rijk waar niet-Romeinen Latijns behoorde te leren, de staatsgodsdienst diende aan te hangen en zich als een Romein diende te gedragen. Dit proces van Romanisering is nog steeds te merken in voormalig Romeinse gebieden, waar tot op heden Latijns wordt gegeven, de meerderheid van de mensen christelijk is en zich beroept op de Paus in Rome alsmede vele andere Romeinse gebruiken en architectuur dat zich nog steeds voordoet.(4) Historicus Ton Zwaan wijst echter op Bosnië, Albanië en de ruim 2,5 miljoen Turkse minderheden op de Balkan die een taal spreken die dicht bij het Osmaans-Turks en het huidige Moderne Turks ligt, alsmede het feit dat ze moslim zijn.
Enkele van deze ideeën kregen echter ook aanhang onder de nieuwe generatie militaire studenten in het Osmaanse Rijk, die de nieuwe liberale en constitutionele ideeën mengden met het Osmanisme (oftewel Osmaans patriottisme) om tegenwicht te bieden aan de onrusten op de Balkan, zoals de Bulgaarse Opstand en de Griekse Opstand. Ze verspreidden op hogescholen en universiteiten vervolgens deze ideeën (Osmaans patriottisme en constitutionalisme res.) van liberaliteit en vrijheid. Vooral militaire studenten op de Hogeschool voor Bestuursambtenaren (genaamd 'Mülkiye') en de Hogere Krijgsschool (genaamd 'Harbiye') voelden zich uitermate sterk aangetrokken tot de liberale en constitutionele ideeën die vanuit het Westen waren overgewaaid. Het mag geen toeval heten dat ook deze veelal Turkse militaire studenten in het Europese deel van het Osmaanse Rijk resideerden. De Europese gebieden werden een bolwerk van militaire studenten die geloofden in liberalisme, Osmaans patriottisme en de constitutie. Toen echter de Osmaanse overheid onder leiding van de Osmaanse Sultan Abdülhamit II, lucht kreeg van de liberale en constitutionele ideeën onder de militaire studenten in het Europese deel van het Osmaanse Rijk, werden dit soort ideeën verboden. Toen dit Osmanisme vervolgens dus ook mislukte, mede door het verschil van geloof in het Osmaanse Rijk (waar Joden, Moslims, Gregoriaans-Orthodox Christenen, Protestanten, Katholieken, Soennieten, Sjiieten en Alevieten woonden), werd er teruggegrepen op arrestaties en verbanningen van de aanhangers van deze ideeën.(5)
Hierdoor was het enkele jaren rustig, maar uiteindelijk werd in 1889 door vier studenten aan de Militaire Medische Hogeschool een geheim genootschap opgericht die opkwam voor de invoering van een grondwet en een parlement, genaamd 'İttihad-i Osmani Cemiyeti'. Deze nieuw opgerichte Osmaanse EenheidsVereniging (oftewel 'İttihad-i Osmani Cemiyeti') bleef uiterst geheim en groeide langzaam maar zeker tot in de hoofdstad van het Osmaanse Rijk zelf; İstanbul. Maar ook hier werden er van tijd tot tijd leden gearresteerd en waren andere leden weer genoodzaakt naar het buitenland te vluchten. Het land dat werd gekozen, was zonder uitzondering Frankrijk waar ten slotte de liberale en constitutionele ideeën vandaan kwamen. Deze emigranten in Frankrijk die een Osmaanse constitutie wilden realiseren begonnen de Osmaanse Sultan en zijn onderdanen te bestoken met pamfletten en kranten waarin de voordelen van een constitutie werd uitgelegd. De leidende figuur in de kring van Osmaanse constitutionele voorstanders in Frankrijk was de zoon van een prominent lid van de Osmaanse overheid, genaamd Ahmet Rıza. Zelf was Ahmet Rıza een onderwijsdirecteur in de West-Anatolische stad Bursa (de eerste hoofdstad van het Osmaanse Rijk van 1326 tot 1363, waarna respectievelijk Edirne van 1363 tot 1453 en İstanbul van 1453 tot 1923 de hoofdstad werden(6)) voordat ook hij gedwongen werd te emigreren naar het buitenland, wat wil zeggen Frankrijk.(7)
Het was deze Ahmet Rıza die de groep in Frankrijk organiseerde en de 'İttihat ve Terakki Cemiyeti' oprichtte in 1895. Deze 'Vereniging van Eenheid en Vooruitgang', oftewel 'İttihat ve Terakki Cemiyeti', begon vanaf 1895 de grootste pro-grondwet en parlement krant uit te geven. Deze krant genaamd 'Meşveret' (oftewel 'Overleg'), werd zowel in het Turks als in het Frans gepubliceerd. De groep rond Ahmet Rıza noemde zich naast hun officiële naam van 'İttihati ve Terakki Cemiyeti', onder invloed van het Frans ook 'Jön Türk' of 'Jön Türkler', wat respectievelijk enkelvoud en meervoud inhoudt. Dit was een verbastering van Les Jeunes Turcs tot 'Jön Türkler' en betekende zoveel als 'De Jonge Turken', wat sloeg op hun jonge leeftijd en geestdrift en hun moderniteit om het Osmaanse Rijk weer de glans en roem te geven die ze van de 13de eeuw tot ruim in de 18de eeuw hadden gehad, waarbij het hoogtepunt in de 16de eeuw lag gecentreerd.(8)
Het Osmaanse Rijk in de 16e eeuw
In de loop van het jaar kregen de Jong Turken zoveel macht en invloed in de Europese gebieden van het Osmaanse Rijk, dat de geheime genootschap van Osmaanse EenheidsVereniging (oftewel 'İttihad-i Osmani Cemiyeti') in İstanbul zich aansloot bij de 'İttihat ve Terakki Cemiyeti'. We moeten even realiseren dat de term 'İttihad-i Osmani Cemiyeti' vanaf dit moment (respectievelijk eind 1895, begin 1896) niet meer gebruikt wordt en dat de termen 'Jön Türk', 'Jön Türkler' en 'İttihat ve Terakki Cemiyeti' vanaf nu allemaal slaan op de vereniging van militaire studenten die de grondwet in het Osmaanse Rijk wilden invoeren. Deze termen werden in die tijd en nog steeds in deze tijd door elkaar gebruikt, ook de revolutionairen zelf gebruikten deze termen door elkaar.(9)
Na de fusie steeg het aantal leden van de Jön Türkler op een explosieve manier en werd men zo machtig dat de Jön Türkler een staatsgreep wilden plegen in 1896. Dit werd echter ontdekt door de politie in İstanbul en een groot aantal leden werd gearresteerd dan wel verbannen naar het buitenland. Dit betekende een grote klap voor de Jön Türkler, die hun vaste voet binnen het Osmaanse Rijk en binnen de hoofdstad İstanbul kwijtraakten. Door de grote stroom aan Jön Türkler die naar Frankrijk vertrokken ten gevolge van de verbanningen, verloren de Jön Türkler in Frankrijk het contact met de overgebleven Jön Türkler binnen het Osmaanse Rijk en konden zodoende niks meer doen, behalve de Osmaanse overheid derhalve te bestoken met pamfletten en kranten. Ook binnen het 'İttihat ve Terakki Cemiyeti' begon men nu te klagen over het gebrek aan daadkracht en er ontstond een groep die de Osmaanse Sultan, de Osmaanse Kalief en het Islamitische karakter van het Osmaanse Rijk accepteerde om weer terug te kunnen naar het Osmaanse Rijk. Ze stapten dus af van het idee van gekozen leiders en patriottisme boven geloof. Bij de eerstvolgende verkiezing voor voorzitterschap binnen het 'İttihat ve Terakki Cemiyeti' in 1897, verloor de oprichter Ahmet Rıza dan ook van Murat Bey, die de leider was van de bovengenoemde groep die de Osmaanse Sultan, de Osmaanse Kalief en het Islamitische karakter van het Osmaanse Rijk boven secularisatie, patriottisme en gekozen leiderschap stelde. Het enige wat de groep van Murat Bey en die van Ahmet Rıza nog gemeen hadden was het feit dat ze een grondwet en parlement wilden binnen het Osmaanse Rijk.(10)
Sultan Abdülhamit II maakte op dat moment een kortstondig hoogtepunt door, mede doordat de Griekse Opstand werd neergeslagen, een aanslag op zijn leven door Armeniërs mislukte, het Osmaanse Rijk een korte economische bloei had en de interne en externe oppositie daalde. Toen Sultan Abdülhamit ook nog hoorde dat een belangrijke groep van de Jön Türkler zijn gezag voortaan accepteerde, aarzelde hij geen moment en bood een aantal prominente Jön Türkler aan om terug te keren naar de Osmaanse hoofdstad İstanbul. Daar zouden ze posten op verschillende Osmaanse ministeries en ambassades toegewezen krijgen, in ruil voor steun bij het doorvoeren van enkele hervormingen. Wat deze hervormingen precies zouden inhouden werd niet nader verklaard, maar toch accepteerden de Jön Türkler onder leiding van Murat Bey het aanbod van Sultan Abdülhamit II. De voorzitter van het 'İttihat ve Terakki Cemiyeti' Murat Bey, probeerde het aanbod als een wapenstilstand te zien en ging er gretig op in. Dit zorgde ervoor dat de groep die rond Murat Bey stond, vrijwel in zijn geheel naar İstanbul ging, waar ze door Sultan Abdülhamit II werden opgenomen in het overheidsstelsel. Van de beloofde hervormingen kwam weinig terecht, maar de groep rond Murat Bey en Murat Bey zelf bleef op de toegewezen posten zonder enig protest. Hierdoor kwam de groep rond Ahmet Rıza, die tegen de Osmaanse Sultan en Kalief was en verregaande liberale en constitutionele hervormingen wilde doorvoeren, weer aan de macht binnen de 'İttihat ve Terakki Cemiyeti'. In 1898 werd Ahmet Rıza weer tot voorzitter gekozen, maar bleven de Jön Türkler gehavend door het verlies van zoveel prominente leden aan Sultan Abdülhamit II.(11)
Als klap op de vuurpijl begon één van de verbannen Jön Türkler zich politiek te verzetten tegen de richtlijnen van de Jön Türkler in Frankrijk na december 1899. Sultan Sabahattin, de zoon van de halfbroer van de Osmaanse Sultan Abdülhamit II, was tegen alle soorten interventie met woorden, maar voor alle soorten interventie met geweld. Hij vond het schadelijk dat zo een dergelijk grote groep als die van Murat Bey zonder slag of stoot was uitgeschakeld door de Sultan Abdülhamit II. Sabahattin ging zo ver dat hij minderheden binnen het Osmaanse Rijk een eigen staat beloofde zolang ze het Osmaanse regime maar omverwierpen. Zo beloofde hij Osmaanse Armeniërs een eigen staat en ging hij op zoek naar buitenlandse interventie. Nu wordt er echter gedacht dat Sabahattin meer een persoonlijke haat had tegen zijn half oom Sultan Abdülhamit II. Dit omdat Sabahattin meer zelf de macht wilde, dan dat Sabahattin echt geloofde in de liberale en constitutionele ideeën van de Jön Türkler. Toch won Sabahattin aan steun binnen de Jön Türkler in Frankrijk en scheidde zich na een felle ruzie met de voorzitter Ahmet Rıza af in 1902, het bleef bij een stroming binnen de 'İttihat ve Terakki Cemiyeti' tot 1906. Toen ging Sabahattin verder als de 'Teşebbüs-ü Şahsi ve Adem-i Merkeziyet Cemiyeti', oftewel de Vereniging van Privé-initiatief en Decentralisatie. Wegens een gebrek aan buitenlandse steun en te weinig steun van de Osmaanse minderheden, kwam er niks van de plannen van Sabahattin. Dit wil niet zeggen dat er helemaal niks gebeurde, er zijn namelijk klein- en grootschalige opstanden bekend van enkele Armeense groeperingen in de jaren 1902 tot en met 1909, die samen toch verantwoordelijk waren voor de dood van meer dan tienduizenden, bijna honderdduizend, Osmaanse (vooral Turkse en Koerdische) onderdanen.(12)
Na deze periode (dus na 1902) bleef het relatief rustig binnen het 'İttihat ve Terakki Cemiyeti' en werd Ahmet Rıza, wegens gebrek aan serieuze concurrentie, elk jaar steevast herkozen tot voorzitter. Dit veranderde echter toen er plots steun kwam uit onverwachte hoek. Eén van de militaire studenten, jonge officieren en ambtenaren die in 1896 verbannen werden naar uithoeken van het Osmaanse Rijk of het buitenland wegens lidmaatschap aan het 'İttihat ve Terakki Cemiyeti' en steun aan de staatsgreep die op handen lag, was Mehmet Talat. Mehmet Talat werkte als telegraafbeambte in Edirne (de voormalige hoofdstad van het Osmaanse Rijk van 1363 tot 1453, waarna İstanbul de hoofdstad werd), die op het Europese continent ligt. Na zijn verbanning naar Selanik (het huidige Thessaloniki in Griekenland), begon hij ook daar te werken op het postkantoor en werkte hij zich binnen korte tijd op tot hoofdtelegrafist. Ondertussen probeerde hij de overgebleven Jön Türkler in zijn directe omgeving te organiseren in Selanik, wat toen de grootste havenstad van het Osmaanse Rijk was. Uit vrijwel elke Europese provincie van het Osmaanse Rijk, zoals Rumeli (het huidige Noord-Bulgarije, Zuid-Roemenië, Zuid-Moldavië en Zuidwest-Oekraïne), Arnavatluk (het huidige Albanië en Balkan) en Trakya (oftewel Thracië; het huidige Noordwesten van Griekenland, Zuid-Bulgarije, Macedonië en het Europese deel van Turkije), kwamen verbannen leden van het 'İttihat ve Terakki Cemiyeti' naar Selanik. Ook de latere volksheld en eerste president van de Republiek Turkije in 1923, de alom gevierde Mustafa Kemal (die later de achternaam Atatürk zal krijgen), had tijdens zijn studententijd op de Militaire Academie in zijn geboorteplaats Selanik veel sympathie voor de Jön Türkler en begaf zich vaak onder de Jön Türkler. Verder gaf Mustafa Kemal (Atatürk) de Jön Türkler veel actieve steun, zowel met woorden als met daden. Het was dus in deze multiculturele en intellectuele Osmaanse broedplaats Selanik (waar 40% Turks, 20% Joods, 36% Macedonisch dan wel Grieks(13) en 4% overige was, in tegenstelling tot nu; waar 99% Grieks en 1% overige is(14)), waar Mehmet Talat samen met de twee legerofficieren Cemal en Enver de 'Osmanlı Hürriyet Cemiyeti' oprichtte in september 1906.(15)
Deze 'Osmanlı Hürriyet Cemiyeti' (oftewel de Osmaanse VrijheidsVereniging) organiseerde vrijwel alle overgebleven Jön Türkler in het Osmaanse Rijk en verzamelde ze in de havenstad Selanik. Deze stad werd een bolwerk van Jön Türkler en hier werden de eerste doelen opgesteld en uitgewerkt. Naast een grondwet en een parlement werd er nu ook fanatiek gestreefd naar patriottisme, liberalisme, zelfvoorziening, onafhankelijkheid van het buitenland, secularisatie, democratie, gelijkheid voor alle Osmaanse burgers ongeacht ras, volk of geloof en verdediging van het Osmaanse Rijk tegen alle vijanden. Het verlies van Osmaanse grondgebied was voortaan onbespreekbaar, mede omdat de Europese gebieden aan de frontlinie de thuisgebieden waren van de Jön Türkler. Echter, de grote aandacht aan patriottisme en verdediging van het Osmaanse Rijk had nog een andere reden. Veel van de leden van de 'Osmanlı Hürriyet Cemiyeti' waren militaire studenten of jonge officieren die gretig waren en zich wilden bewijzen in de oorlog. Zelfs twee van de drie stichters van de 'Osmanlı Hürriyet Cemiyeti' waren officieren. Enver was majoor bij de officierenstaf van het Derde Legerkorps, die gelegerd was ten noorden van Selanik in Monastir, wat het huidige Macedonië is. Cemal was weer een juniorofficier bij de legerstaf van het Tweede Legerkorps die gelegerd was in het gebied Trakya, oftewel Thracië vlakbij de stad Edirne.(16)
Deze militaire studenten waren inmiddels officieren geworden in de officierenstaf van een van de grootste Legerkorpsen van het Osmaanse Rijk, namelijk het Tweede Legerkorps en het Derde Legerkorps. Zodoende werd het belang van militarisme, patriottisme en Osmanisme steeds belangrijker. Zo belangrijk zelfs dat men elke vorm van geweld tegen de Osmaanse Staat afkeurde, dus ook de plannen van Sabahattin. Toen Mehmet Talat, Enver en Cemal een eigen groep oprichtten genaamd 'Osmanlı Hürriyet Cemiyeti', was dit dan ook meer een protest tegen de verdeeldheid binnen de 'İttihat ve Terakki Cemiyeti', waartoe Sabahattin ook behoorde tot 1906. De 'Osmanlı Hürriyet Cemiyeti' verschilde wezenlijk niet zoveel van de 'İttihat ve Terakki Cemiyeti' en mede daardoor zochten de twee groepen steun bij elkaar nadat Sabahattin uit de 'İttihat ve Terakki Cemiyeti' stapte om zijn eigen 'Teşebbüs-ü Şahsi ve Adem-i Merkeziyet Cemiyeti' te beginnen. Het was dan ook enkele maanden nadat Sabahattin uit de 'İttihat ve Terakki Cemiyeti' stapte, dat de 'Osmanlı Hürriyet Cemiyeti' van Mehmet Talat en de 'İttihat ve Terakki Cemiyeti' van Ahmet Rıza fuseerden in 1907 . De naam bleef 'İttihat ve Terakki Cemiyeti', maar het centrum was nu Selanik in plaats van Parijs in Frankrijk.(17)
Wegens de uitmuntende organisatorische talenten van Mehmet Talat, waarmee hij toch alle Jön Türkler binnen en buiten het Osmaanse Rijk nogmaals verenigd had in het 'İttihat ve Terakki Cemiyeti', werd hij de voorzitter en verspreidde hij de ideeën nog meer onder jonge officieren en militaire studenten in vooral de provincies Rumeli en Trakya. Vooral Selanik en Macedonië werden bolwerken van Jön Türkler en het was juist Macedonië waar een kleine opstand uitbrak van lokale Macedoniërs. Deze opstand in 1908 werd weliswaar snel, probleemloos en effectief neergeslagen door het Derde Legerkorps, waar de Jön Türkler in de meerderheid waren. Maar dit weerhield de Britse koning Edward VII en de Russische tsaar Nicolaas II niet om naar aanleiding van dit incident, elkaar te spreken over het Osmaanse Rijk in juni 1908. In dit gesprek werd er gesproken over steun aan de niet-Turkse volkeren op de Balkan, zoals de Macedoniërs en de eventuele opsplitsing van het Osmaanse Rijk. Tegelijkertijd begon Sultan Abdülhamit II in 1908 ook weer fel op te treden tegen de Jön Türkler en zodoende besloten de Jön Türkler onder leiding van Mehmet Talat, Enver en Cemal om het Osmaanse Rijk te redden van buitenlandse interventie en een onderdrukkende Sultan.(18)
Het was dan ook in juli 1908 dat de 'İttihat ve Terakki Cemiyeti' oftewel de Jön Türkler richting İstanbul begon te marcheren. Nog voordat de Jön Türkler buiten Macedonië waren, hoorde Sultan Abdülhamit II van het nieuws en stuurde Anatolische troepen en troepen van elders uit het Osmaanse Rijk naar Macedonië. Daar aangekomen weigerden de troepen te vechten tegen het Tweede Legerkorps en Derde Legerkorps onder leiding van de Jön Türkler en sloten zowel de Anatolische als de overige troepen zich aan bij de Jön Türkler, mede omdat ze een vuist wilden maken tegen de eventuele Brits-Russische invasie en de onderdrukkende Sultan Abdülhamit II. Er moet echter opgemerkt worden dat het Tweede Legerkorps en het Derde Legerkorps golden als een van de sterkste en grootste legers van het Osmaanse Rijk, mede omdat deze permanent bij de Europese grens zaten gelegerd. Bij deze Osmaans-Europese grens waren er vrijwel constant schermutselingen tussen de Oostenrijkse Habsburgers (oftewel Oostenrijk-Hongarije) samen met de Russen tegen de Osmanen. Dit in tegendeel tot het Anatolische kernland van het Osmaanse Rijk, waar het relatief rustig was. De onervaren Anatolische troepen zullen dit waarschijnlijk ook wel geweten hebben ten opzichte van de ervaren en doorgewinterde troepen van het Tweede Legerkorps en het Derde Legerkorps.(19)
Toen de Anatolische en overige troepen zich bij de Jön Türkler aansloten, stuurde Mehmet Talat een telegram naar Sultan Abdülhamit II waar hij een Osmaanse grondwet en parlement eiste. Wegens een gebrek aan ervaren troepen was de Osmaanse Sultan Abdülhamit II genoodzaakt het ultimatum te accepteren. In de nacht van 23 op 24 juli 1908 werd de Osmaanse grondwet en parlement, die precies twee en dertig jaar eerder (in 1876) ook al kortstondig was ingevoerd door dezelfde Sultan Abdülhamit II, hersteld. Sultan Abdülhamit II, die in 1878 de Osmaanse grondwet weer had afgeschaft, mocht van de 'İttihat ve Terakki Cemiyeti' aanblijven als Osmaanse Sultan en Kalief.(20)
Als we nu kijken naar de standpunten in het debat rondom de Jong Turken dan zien we dat Ahmet Bedevi Kuran en Şerif Mardin vooral aandacht hebben voor het feit dat de Jong Turken het aspect van geweld alleen gebruiken als dreiging en dit niet direct gebruiken. Ze vinden dan ook dat men niet al te veel waarde moet hechten aan de militaire kant van het verhaal, terwijl Naim Turfan en Bekir Fahri benadrukken dat de Jong Turken geweld ook gebruiken bij situaties waarbij woorden voldoende zijn. Zij benadrukken de militaire achtergrond van de Jong Turken, vooral na Mehmet Talat als voorzitter, en het feit dat ze hierdoor meteen teruggrijpen op geweld of in ieder geval de dreiging ervan.
Hoofdstuk 2:
Hoe zag de Osmaanse Grondwet, die in 1908 door de Jong Turken werd ingevoerd, eruit?
De Grondwet die in de nacht van 23 op 24 juli 1908 werd ingevoerd door toedoen van de Jong Turken, was identiek aan de eerste Osmaanse Grondwet van 1876 die het slechts twee jaar volhield tot 1878. Wat stond er precies in de Grondwet die tot tweemaal toe werd ingevoerd?
De revolutie van juli 1908 was het resultaat van de inzet, moeite en acties van de 'İttihat ve Terakki Cemiyeti', oftewel de Jön Türkler (wat zoveel betekent als Jong Turken). De thuisprovincies van de Jön Türkler steunden de herinvoering en herstel van de Osmaanse Grondwet onvoorwaardelijk, mede door de hevige propaganda van de Jön Türkler. De revolutie werd dan ook verwelkomd door de Europese provincies van het Osmaanse Rijk, wat tegelijkertijd ook de thuisgebieden van de Jön Türkler waren. Wat de Jön Türkler wel inzagen was dat de situatie in de Aziatische en Afrikaanse provincies heel anders was. Daar de bevolking in die Midden-Oosterse en Noord-Afrikaanse provincies strenggelovige moslims waren en bovendien niet-Turks, ze waren namelijk Arabisch, Berbers of Perzisch, was er hier weinig steun voor de Jön Türkler. Hierdoor waren de Jön Türkler gedwongen de macht van de Sultan Abdülhamit II intact te laten, om zo de bevolking van die provincies niet voor het hoofd te stoten.(21)
De Osmaanse Sultan en Kalief Abdülhamit II speelde hier handig op in en presenteerde zijn eigen versie van de gebeurtenissen. Sultan Abdülhamit II beweerde tegenover de bevolking van de Midden-Oosterse en Noord-Afrikaanse provincies dat hij de Osmaanse Grondwet en Parlement geheel op eigen initiatief had ingevoerd, simpelweg omdat hij tot de eindconclusie was gekomen dat dit het beste was voor het volk. Dit neemt echter niet weg dat overal in Osmaanse Rijk burgers begonnen feest te vieren om de herinvoering van de Osmaanse Grondwet te celebreren. Moslims, Joden, Christenen, Turken, Grieken, Arabieren, Serviërs, Perzen, Berbers, Bulgaren, Macedoniërs en Armeniërs vierden allemaal hand in hand een feest te ere van de herinvoering van de Grondwet, elk groep had echter een eigen gedachte en interpretatie van de Osmaanse Grondwet. Dit omdat de Osmaanse Grondwet niet publiekelijk bekend was gemaakt. De 'İttihat ve Terakki Cemiyeti' wilde dit anders doen.(22)
De Osmaanse Grondwet die de Osmaanse Sultan Abdülhamit II invoerde, na druk van de Jön Türkler, was identiek aan de Osmaanse Grondwet die dezelfde Sultan Abdülhamit II in 1876 had ingevoerd en 1878 alweer had opgeschort. Deze Grondwet had 119 artikelen, verdeeld over 12 secties. De Osmaanse Grondwet was zeer zeker geen kopie van Westerse Constituties te noemen, mede door vele artikelen die uniek waren in de wereld en alleen konden slaan op de Osmaanse cultuur, samenleving en maatschappij. Deze exact hetzelfde Grondwet werd in 1908 door de Jön Türkler ingevoerd.(23)
De Osmaanse Grondwet besloeg in principe vooral de volgende vier punten, die in praktijk eigenlijk al van toepassing waren, maar vaak ook afhankelijk waren van de Osmaanse Sultan die naar willekeur kon handelen:
- Ieder onderdaan van de Osmaanse Sultan kreeg garantie op zijn leven, eer en eigendom, volgens artikel 8, 9 en 17 (te zien in de bijlage).
- Elk Osmaanse onderdaan werd onderworpen aan een ordentelijk systeem van belastinginning in plaats van belastingpacht, na te lezen in artikel 20 en 21.
- Er kwam een algemene dienstplicht voor iedere mannelijke Osmaanse onderdaan in het leger, volgens artikel 103.
- Gelijkheid voor de wet van alle Osmaanse onderdanen, onverschillige van welke geloofsgemeenschap dan ook, volgens artikel 11.(24)
Een nieuw wetstelsel werd ingevoerd, waarbij er voortaan niet meer gestraft werd naar het geloof van de burger. Hiervoor werden moslims volgens de wetten van de Islam (oftewel şeriat), christenen volgens de bijbel en joden volgens de joodse wetten gestraft. Deze wetten bleven nog steeds bestaan, maar er kwam een algemene wet die voor iedereen van kracht was. Een verdachte kon in principe nog steeds kiezen om volgens de wetten van zijn of haar eigen geloof berecht te worden.(25)
Er kwam ook seculier onderwijs, naast de bovengenoemde seculiere wetten, waar er meer aandacht werd geschonken aan de Europese cultuur dan aan godsdienst. Er werden Europese professoren uitgenodigd om de nieuwe vakken, zoals Frans, te doceren. Deze Europese professoren kenden uiteraard geen Osmaans-Turks en doceerden in het Frans.(26)
Volgens de Turkse historicus Ahmet Bedevi Kuran was de Osmaanse Grondwet in zijn geheel ten voordeel van het Osmaanse volk en niet de Jong Turken. Dit ondersteunt hij door te wijzen op de leeftijd van de Jong Turken, dat onder de 30 jaar lag en gemiddeld 23 jaar oud was. Dit terwijl in artikel 62 stond dat alle parlementsleden minstens veertig jaar dienden te zijn. Ook wijst Kuran op artikel 34 waarin staat dat de 288 plaatsen in het parlement zoveel mogelijk evenredig verdeeld worden tussen de verschillende minderheden in het Osmaanse Rijk.(27)
Stanford Shaw benadrukt op zijn beurt de grote macht die bij de Sultan terechtkomt, zoals artikel 5 ("de Osmaanse Sultan was een heilig persoon die tegen niemand verantwoordelijk hoefde te geven voor zijn daden"), artikel 80 ("de Osmaanse Sultan moet alle wetsvoorstellen van het parlement goedkeuren en mag zelf ook wetten invoeren, veranderen of afschaffen") en artikel 113 ("de Osmaanse Sultan mag de Staat van Beleg uitroepen en zodoende de Grondwet opschorten zolang hij vond dat er gevaar van binnen of buiten het Osmaanse Rijk was dat riskerend zou kunnen zijn voor de Osmaanse onderdanen").
Ahmet Bedevi Kuran en Şerif Mardin benadrukken in het debat rond de Jong Turken dat ze zelf niet of nauwelijks beter worden van de Osmaanse Grondwet en dat de Osmaanse Sultan in principe geen macht kwijtraakt. Hiertoe gebruiken ze artikels 62 en 34, waardoor ze zelf niet eens in het parlement kunnen komen en ook geen meerderheid van Turken kunnen vormen binnen het parlement. Naim Turfan en Bekir Fahri zeggen echter dat de Osmaanse Grondwet niet geformuleerd is door de Jong Turken en dat deze daarom is aangepast in hun voordeel. Ook zeggen deze twee Turkse historici dat de Jong Turken het leger in hun macht hadden en daarmee de Osmaanse Sultan kon intimideren om zo hun eigen zin door te drijven. Dit blijkt echter niet uit de Osmaanse Grondwet.(28)
Hoofdstuk 3:
Welke constitutionele en sociale veranderingen brachten de Jong Turken teweeg na 1908?
Zodra de Jong Turken de herinvoering en herstel van de Osmaanse Grondwet hadden gerealiseerd, voerden ze in korte tijd nog enkele veranderingen door die de toekomst van het Osmaanse Rijk en de later Republiek Turkije voor altijd zouden veranderen. Welke constitutionele veranderingen voerden de Jong Turken dan door op de Osmaanse Grondwet?
Nadat deze bovengenoemde Osmaanse Grondwet werd ingevoerd, zagen de Jön Türkler in dat de Osmaanse Sultan toch teveel macht had in het bestuur van het Osmaanse Rijk. De Sultan had tenslotte in vrijwel alles het laatste woord en kon op elk moment de constitutie opschorten. Daarom besloten de Jön Türkler al na acht dagen om de Osmaanse Grondwet te veranderen. Op één augustus 1908 werd artikel honderd dertien geschrapt, dit was het artikel waarin stond dat de Osmaanse Sultan naar eigen keuze de Grondwet kon opschorten. Op zestien augustus 1908 begon de 'İttihat ve Terakki Cemiyeti' vervolgens met een gedetailleerd programma wat ervoor moest zorgen dat de hervormingen snel en soepel, maar vooral op zeer korte termijn, werden doorgevoerd. Dit hield in dat er vier nieuwe ministeries opgericht werden die zich intensief hiermee bezig hielden. Deze nieuwe ministeries waren 'Tanzimat', 'Mülkiye', 'Maliye' en 'Maarif', wat respectievelijk Hervorming, Maatschappij, Financiën en Onderwijs betekende. Deze Ministeries werden belast met het opzetten en organiseren van de verschillende punten die in de Grondwet geregeld waren, maar met welke niemand zich eigenlijk bezighield.(29)
Verder stimuleerden de Jön Türkler de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van drukpers en de vrijheid van vereniging. Het mag dan ook geen wonder heten dat de kranten en tijdschriften na juli 1908 explosief stegen. Ook begonnen leden van de 'İttihat ve Terakki Cemiyeti' samen met boze burgers corrupte functionarissen, ambtenaren en spionnen van Sultan Abdülhamit II op te sporen. Deze corrupte Osmanen werden gedwongen af te treden en daarnaast ook gearresteerd door de Jön Türkler. Enkele werden echter wegens gebrek aan bewijs vrijgelaten, terwijl anderen werden veroordeeld.(30)
De Jön Türkler haalden ook de verbannen Osmaanse vluchtelingen uit het buitenland weer terug, zelfs de binnen het 'İttihat ve Terakki Cemiyeti' tweedrachtzaaiende Sabahattin. Deze kon echter geen vuist vormen tegen het beter georganiseerde 'İttihat ve Terakki Cemiyeti', maar kreeg door toedoen van zijn trouwe aanhangers uiteindelijk toch een zetel in Parlement in december 1908. Zijn trouwe aanhangers voerden namelijk hevige campagne en kregen hierdoor veel stemmen voor hun leider Sabahattin.(31)
De eerste verkiezingen waren tenslotte in november 1908 en aan de hand van deze uitslag werden de volgende zetels toegekend in december 1908. Van de 288 zetels in het Parlement, kregen de Turken er 147, de Arabieren 60, de Albanezen 27, de Grieken 26, de Armeniërs 14, de Slavische volkeren 10 en de Joden 4 zetels. Dit was de eerste eerlijk verlopen verkiezing in het Osmaanse Rijk, ook volgens de 'Milletler' en het buitenland. Echter omdat de Jön Türkler vooral bestond uit twintigers en enkele dertigers, was men gedwongen de oude garde de functies te geven. Veel functionarissen en ambtenaren van voor 1908, bleven dus ook na 1908 in dienst. Het enige verschil was dat ze nu trouw beloofden aan het 'İttihat ve Terakki Cemiyeti' in plaats van aan de Osmaans Sultan Abdülhamit II. Toch was Sultan Abdülhamit II degene die het nieuwe Parlement beëdigde op 17 december 1908 in de hoofdstad İstanbul.(32)
Na de contrarevolutie van extreemfundamentalisten (die door Sultan Abdülhamit II werden gesteund en een Islamitische Staat wilden stichten) tegen de Jön Türkler van 13 april 1909, die overigens zonder al teveel moeite werd neergeslagen door de Jön Türkler, voerden de 'İttihat ve Terakki Cemiyeti' nog enkele veranderingen door in de constitutie. Als eerst werd Sultan Abdülhamit II op 27 april 1909 afgezet ten gunste van zijn jongere broer Sultan Mehmet V Reşat, die regeerde tot 1918. Sultan Abdülhamit II werd ironisch genoeg verbannen naar het bolwerk van de Jön Türkler; de havenstad Selanik, totdat hij na het begin van de Eerste Balkan Oorlog op 1 november 1912 werd teruggehaald naar İstanbul waar hij op 10 februari 1918 stierf. Selanik werd trouwens op 8 november 1912 aan de Grieken verloren.(33)
Hiernaast werden op 21 augustus 1909 constitutionele veranderingen doorgevoerd om te voorkomen dat een Osmaanse Sultan ooit nog een contrarevolutie kon veroorzaken. De macht van de Osmaanse Sultan werd drastisch ingeperkt. Zo moest de Sultan voortaan trouw zweren aan de Staat en de Natie. In geval van weigering of ontrouw jegens de Osmaanse Staat kon de Sultan voortaan afgezet worden door het Parlement, volgens artikel 3. De volgende rechten verloor de Osmaanse Sultan:
- ministers benoemen en ontslaan naar willekeur;
- het laatste woord bij verdragen;
- het kiezen van de voorzitter en twee vice-voorzitters van de twee Kamers;
- het opschorten van de Grondwet en uitroepen van het Staat van Beleg;
- ministers ter verantwoording roepen;
- beslissingen van het kabinet doorvoeren, zonder toestemming van het Parlement;
- wetsvoorstellen afwijzen;
- de Kamers ('Meclis-i Mebusan' en 'Meclis-i Ayan') verbieden bijeen te komen;
- de financiële administratie van het Osmaanse Rijk(34)
Volgens de Turkse historicus Ahmet Bedevi Kuran is het duidelijk dat de macht en/of rechten van de Osmaanse Sultan meer naar het parlement en kabinet gaan dan naar de Jong Turken. Dit haalt hij vooral uit artikels 10 ("Osmaanse burgers worden beschermd tegen achtervolgingen door spionnen, gijzeling of gevangenschap zonder een serieuze overtreding"), artikel 12 ("vrijheid van mening") en artikel 119 ("het openen of lezen van post van een Osmaanse burger door de overheid is verboden").(35)
Naim Turfan wijst echter op de onverdraagzaamheid van de Jong Turken door te citeren uit het enige nieuwe artikel die toegevoegd is, te weten artikel honderd twintig. Hierin werd het recht om te organiseren, organisaties en geheime genootschappen te stichten erkend. Maar er werd expliciet gezegd dat er hard zal worden opgetreden tegen groepen die als doel het vernietigen van het Osmaanse Rijk, het afhandig maken van Osmaanse territoria, het vernietigen of verminderen van de Osmaanse integriteit, het verstoren van het Osmaanse openbare leven, het opsplitsen, ophitsten, discrimineren of elimineren van de verschillende etnische minderheden in het Osmaanse Rijk en het schenden van de Osmaanse Grondwet, hebben. Deze groeperingen werden streng verboden. Maar de manier waarop men dit tegen wilde gaan stond er niet bij, waardoor de Jong Turken vrij spel hadden volgens Turfan.(36)
Met deze vooral op 21 augustus 1909 ingevoerde constitutionele veranderingen werd de macht van de Osmaanse Sultan steeds meer ingeperkt, terwijl de Jön Türkler zichzelf en hun machtige legerapparaat waar zij alle hoge functies hadden, als de beschermers van de Osmaanse Grondwet en het Osmaanse Rijk zagen.(37)
Het wordt nu langzamerhand duidelijk dat Ahmet Bedevi Kuran en Şerif Mardin zich richten op meerdere wetsartikelen, waarin de Jong Turken inderdaad alles lijken te doen ten gunste van het Osmaanse volk. Naim Turfan daarentegen kan maar een enkel wetsartikel vinden waarin de Jong Turken zich, niet eens macht, maar speelsruimte toekennen.(38) Bekir Fahri blijft weer hangen bij de onderdrukking van de contrarevolutie van 1909, waarna de Jong Turken de veranderingen enkel doorvoerden om hun eigen macht, die ze achter de schermen hadden, te consolideren.(39)
Hoofdstuk 4:
Hoeveel hooggeplaatste bevoegden waren afkomstig uit de Jong Turkse groep na 1908?
Enkele historici vonden de ingreep van de Jong Turken een militaire ingreep, vooral omdat de Jong Turken vooral bestond uit jonge officieren en in beginsel opgericht was door vier militaire studenten, ook wel cadetten genoemd. Maar was het werkelijk zo dat alle hooggeplaatste functies door militairen uit de groep van de Jong Turken werden bezet?
Hiervoor was duidelijk te zien dat er weliswaar vele constitutionele veranderingen werden doorgevoerd, maar dat door gebrek aan ervaren politici de Jön Türkler vele politici op hun post liet staan. Uiteraard na ze onvoorwaardelijke steun te hebben laten beloven aan de 'İttihat ve Terakki Cemiyeti'. Dit kwam mede door de onervarenheid van de Jön Türkler op het politieke vak en ook doordat de Jön Türkler vooral bestonden uit twintigers en enkele begin dertigers, terwijl je alleen in het Parlement kon komen als je minstens veertig jaar oud was. Ook moest je een verdienstelijke staat van ambtelijke functies hebben waarbij je altijd in het voordeel van het Osmaanse Rijk werkte. Desondanks veranderde de Jön Türkler deze voorwaarde van de Grondwet niet, mede omdat ze daadwerkelijk geloofden dat ervaring een pre was en mede omdat ze zichzelf inderdaad onervaren vonden.(40)
Wat de Jön Türkler wel realiseerden was dat ze het Osmaanse Leger in zijn geheel over konden en behoorden te nemen. De Jön Türkler waren ten slotte vrijwel allemaal jonge, gretige en fanatieke officieren die allemaal de Hogere Krijgsschool en/of de Militaire Academie hadden afgerond, alsmede oorlogservaring hadden opgebouwd op het Europese continent waar vaak schermutselingen waren door de Russen en Oostenrijkse Habsburgers tegen de Osmaanse Turken. Na enkele dramatische nederlagen van het Osmaanse Leger tegen de bovengenoemde Russen en Oostenrijkers, alsook lokale Bulgaarse opstandelingen, grepen de Jön Türkler in. Op 10 februari 1909 werden de officieren van de Marine en Landmacht vervangen door officieren uit de 'İttihat ve Terakki Cemiyeti', ook de ministers werden vervangen door Jön Türkler. De Minister van Marine en de Minister van Oorlog waren voortaan ook Jön Türkler, net als de rechterhand van de Osmaanse Sultan; de Veziriazam. Deze werd voortaan vervuld door Hüseyin Hilmi, een lid van de 'İttihat ve Terakki Cemiyeti'.(41)
Dit ging echter niet makkelijk, om dit te verwezenlijken haalde de Jön Türkler de Raad van Ministers over om de twee ministers en de Veziriazam ter verantwoording te roepen voor de recente nederlagen tegen de Oostenrijkse Habsburgers, de Russen en de opstandige Bulgaren. Deze hielden de eer aan zichzelf en stapten op, waarna de Jön Türkler de bovengenoemde officieren naar voren schoven als beoogde vervangers. Na druk van de 'İttihat ve Terakki Cemiyeti', die een groot deel van het leger in zijn macht had, gingen alle bevoegden hiermee akkoord.(42)
De nederlagen waar het Osmaanse Rijk mee te kampen had, resulteerde in het verlies van Bosnië-Herzegovina aan de Oostenrijkse keizer op 5 oktober 1908. Rusland stak de grens ook over om hun Slavische broeders, de Bulgaren te helpen tegen de Osmaanse Turken. Ook dit verliep slecht af voor het Osmaanse Rijk en ook het benoemen van Jön Türkler als Minister van Marine, Minister van Oorlog, Veziriazam en hoge officieren kon niet baten. Het was dan ook op 26 februari 1909 dat het Osmaanse Rijk het verlies van Bosnië-Herzegovina accepteerde en in ruil daarvoor de kleine provincie Novipazar terugkreeg van de Oostenrijkse keizer. Novipazar was tegelijkertijd met Bosnië-Herzegovina veroverd door de Oostenrijkse keizer en was meer een gebaar voor vrede van de Oostenrijkse keizer dan daadkracht van de Osmaanse Turken. Op 19 april 1909 riep vervolgens een groot deel van Bulgarije, met steun van Rusland, zijn onafhankelijkheid van het Osmaanse Rijk uit, dit nadat de Osmaanse Turken vanaf februari 1909 tot april 1909 vrijwel alleen maar verslagen werden door de gecombineerde troepenmacht van Russen, Bulgaren en Oostenrijkers. Dit leidde vervolgens weer tot grote publieke onrust en onvrede, dit leidde op 13 april 1909 tot een contrarevolutie tegen de Jön Türkler. Deze contrarevolutie werd, na in eerste instantie verdreven te zijn uit İstanbul, al na elf dagen onderdrukt door de Jön Türkler, die versterkingen uit Selanik en Macedonië lieten komen om İstanbul weer in te nemen. Het betrof hier weer de roemruchte Tweede Legerkorps en Derde Legerkorps, waar het wemelde van Jön Türkler en hun sympathisanten.(43)
Ook na de contrarevolutie bleven de ministeriële posten voor Jön Türkler beperkt en bleef het bij de bovengenoemde posten van Minister van Marine, Minister van Oorlog en Veziriazam. Dit bleef zo tot 1913, toen na de nieuwe verkiezingen de Jön Türkler overweldigend wonnen en nu ook oud en ervaren genoeg waren om meerdere ministerposten, zoals Mehmet Talat die Minister van Binnenlandse Zaken werd, in te vullen. Ook Enver en Cemal, de andere twee oprichters van de 'Osmanlı Hürriyet Cemiyeti' in 1906, die later opging met de 'İttihat ve Terakki Cemiyeti' in 1907, kregen ministeriële functies na 1913.(44)
Mehmet Talat Paşa, Enver Paşa en Cemal Paşa, die nu de hoogste rang van brigadegeneraal ('Paşa') hadden wegens bewezen diensten in de Eerste Balkan Oorlog (1912) en de Tweede Balkan Oorlog (1913), waren na 1913 respectievelijk de Minister van Binnenlandse Zaken, Minister van Oorlog en Gouverneur van İstanbul (de Osmaanse hoofdstad) geworden. Hiernaast werd Jön Türk Sait Halim Paşa, weer door bewezen diensten tijdens de Balkan Oorlogen gepromoveerd tot brigadegeneraal ('Paşa'), de Veziriazam. Na 1913 had de 'İttihat ve Terakki Cemiyeti' ongeveer vijftig leden in de overheid van het Osmaanse Rijk als ambtenaar en/of functionaris. Slechts de bovengenoemde vier hadden hoogaanstaande en machtige functies.(45)
Sommige historici, zoals Uğur Üngör, beschrijven de macht van Talat Paşa, Enver Paşa en Cemal Paşa als een driemanschap met de absolute macht in hun handen. Het is inderdaad een feit dat deze drie mannen een korte tijd vrijwel alle macht binnen het Osmaanse Rijk in handen hadden. Toen in 1914 de Eerste Wereldoorlog (van 1914 tot 1918) uitbrak, slechts enkele maanden na het eind van de Balkan Oorlogen (van 1912 tot 1913), is het echter wel te verwachten dat legerofficieren meer macht krijgen. Sommige historici, zoals Uğur Üngör en Ton Zwaan, beweren echter dat dit het doel was van de 'İttihat ve Terakki Cemiyeti', al vanaf het begin.(46)
Eindconclusie
Door de deelconclusies van de verschillende hoofdstukken op een rijtje te zetten zal de hoofdvraag zichzelf beantwoorden.
Op de eerste deelvraag 'Wat was de voorgeschiedenis van de Jong Turken tot 1908?' kunnen we zeggen dat de Jong Turken begonnen als een militaire studentengroep die geloofde in een Grondwet die de rechten en plichten van de Osmaanse burgers respecteerde en vastlegde. In deze periode zijn er zowel elementen van een eventuele militaire coup (het feit dat de oprichters militaire studenten, cadetten en jonge officieren zijn), als van een groep die constitutionele veranderingen nastreeft (door hun streven om een Grondwet in te voeren).
De tweede deelvraag 'Hoe zag de Osmaanse Grondwet, die in 1908 door de Jong Turken werd ingevoerd, eruit?' heeft als antwoord dat het vooral een Grondwet is waarin de Osmaanse Sultan het laatste woord heeft en dus niet echt liberaal of democratisch is te noemen. De Jong Turken houden het dan ook niet lang uit met deze Grondwet, maar laten tegelijkertijd wel een Osmaanse Sultan aan het bewind. Deze staat op papier boven hen.
Deelvraag drie 'Welke constitutionele en sociale veranderingen brachten de Jong Turken teweeg na 1908?' laat duidelijk zien dat de Jong Turken vele constitutionele veranderingen doorvoeren, maar geen één waarvan ze zelf profiteren. Zo blijft de leeftijdsgrens van veertig jaar bestaan voor het Parlement, waardoor de Jong Turken zelf ook niet in het Parlement kunnen.
Het antwoord op deelvraag vier 'Hoeveel hooggeplaatste functionarissen waren afkomstig uit de Jong Turkse groep na 1908?' is het simpelst en laat in mijn ogen de beslissende feiten zien waarom de Jong Turken, in ieder geval tot 1913, niet als een militaire junta gezien kunnen worden. Er zijn slechts twee ministers en een Veziriazam afkomstig uit de Jong Turken-groep. Dit verandert ook na 1913 niet, maar dan zijn het drie belangrijke ministeriële functies zoals het Ministerie van Binnenlandse Zaken, het Ministerie van Oorlog en het Ministerie van Marine. Toch laat het zien dat veel ministeriele en andere hoge functies door niet-Jong Turken worden ingenomen.
Op de hoofdvraag 'Was de regimewisseling van 1908 in het Osmaanse Rijk, onder leiding van de Jong Turken, een militaire coup of een constitutionele revolutie?' kunnen we duidelijk zeggen dat de regimewisseling van 1908 niet te kenmerken is als een militaire coup. Over de situatie na 1913 lijkt de leiding van de Jong Turken wel een militaire monopolie situatie binnen het leger in te nemen, maar vooralsnog is de ingreep van 1908 niet te benoemen als een militaire coup binnen het Osmaanse Rijk.
Literatuur:
- Bedevi Kuran, A., İnkilap Tarihimiz Ve Jön Türkler (De geschiedenis van onze Grondwet en de Jong Turken), İstanbul 2003
- Fahri, B., Jönler ( Jong (Turken)), Ankara 1985
- Linz, J. & Stepan, A., Problems of Democratic Transition and Consolidation, Baltimore 1996
- Mardin, Ş., Jön Türklerin Siyasi Fikirleri (De politieke meningen van de Jong Turken), Ankara 2004
- Naim Turfan, M., Jön Türklerin Yükselişi (Het opklimmen van de Jong Turken), İstanbul 2005
- Orhan Bayrak, M., Türk İmparatorlukları tarihi (Geschiedenis van de Turkse Rijken), İstanbul 2002
- Öztuna, Y., Büyük Türkiye tarihi (De grote geschiedenis van Turkije); 14 delen, İstanbul 1983
- Shaw, S., History of the Ottoman Empire and Modern Turkey; volume I: Reform, Revolution and Republic: The Rise of Modern Turkey, Cambridge University 1976
- Shaw, S., History of the Ottoman Empire and Modern Turkey; volume II: Reform, Revolution and Republic: The Rise of Modern Turkey, Cambridge University 1977
- Zürcher, E.J., Geschiedenis van het moderne Turkije, Nijmegen 1995
Bijlage: De Osmaanse Grondwet
Het sultanaat in de Grondwet(47)
Het eerste artikel dat in de Osmaanse Grondwet stond was dat de Osmaanse Sultan de onbetwiste leider van het Osmaanse Rijk was en altijd zou blijven. Er werd expliciet vermeld dat de invoering van een republiek of een ander dergelijk staatsvorm in strijd was met de Grondwet.
Het tweede artikel vermelde dat de Osmaanse Sultan tegelijkertijd ook de leider van alle moslims op de hele wereld zou zijn, te noemen als Kalief.
Volgens artikels drie en vier van de grondwet zou de troonbestijging na de dood van een Osmaanse Sultan, nog altijd toebehoren aan de oudste zoon uit het Huis van Osman Gazi (1299-1326), de oprichter van het Osmaanse Rijk.
Volgens artikel vijf was de Osmaanse Sultan een heilig persoon die tegen niemand verantwoordelijk hoefde te geven voor zijn daden. Hij was in principe een persoon die alles kon doen en laten, zonder daar straf voor te krijgen.
Artikel zes ging over de rechten van de Osmaanse Sultan in tijden van vrede; deze kon hierbij ministers benoemen en ontslaan naar willekeur, munten laten slaan met zijn eigen portret erop en zijn naam expliciet laten vernoemen in het vrijdaggebed, waardoor iedereen kon horen dat de Osmaanse Sultan degene was die dit allemaal mogelijk maakte.
Artikel zeven ging over de rechten van de Osmaanse Sultan in tijden van oorlog, in zulke gevallen kon hij verdragen van allianties maken naar keuze, alsmede oorlogsverklaringen en vredesverdragen. De Osmaanse Sultan was ook de hoogste legeraanvoerder en had het recht om de legers persoonlijk aan te voeren, wat in praktijk niet voorkwam nochtans. Ook kon hij in gevallen van nood, te bepalen naar eigen keuze, alle seculiere en islamitische wetten opschorten of juist verzwaren, juridische straffen uitdelen, het parlement naar huis sturen en nieuwe verkiezingen uitschrijven.
In artikel tachtig staat vervolgens dat de Osmaanse Sultan niet alleen wetsvoorstellen van het parlement moet goedkeuren, maar ook zelf wetten mag invoeren, veranderen of afschaffen.
In artikel honderd dertien stond nog het meest opzienbarends, namelijk dat de Osmaanse Sultan de Staat van Beleg mocht uitroepen en zodoende de Grondwet kon opschorten zolang hij vond dat er gevaar van binnen of buiten het Osmaanse Rijk was dat riskerend zou kunnen zijn voor de Osmaanse onderdanen.
De ministers in de Grondwet(48)
In artikel achtentwintig stond dat de Osmaanse Veziriazam, ook wel Sadrazam genoemd, de Raad van Ministers op elk moment bijeen kon roepen voor een vergadering en tijdens deze vergaderingen ook al voorzitter fungeerde. De Veziriazam gold als de rechterhand van de Osmaanse Sultan en is te vergelijken met een premier in ons huidige tijdperk.
Volgens artikel negenentwintig moest de Veziriazam ook zorgen voor alle zaken die niet vielen onder de verschillende ministeries, men kan hierbij denken aan uitzonderlijke gevallen en gevallen zoals het aanvoeren van een leger indien de Osmaanse Sultan het niet wilde, wat in praktijk zeer vaak voorkwam.
Artikel éénendertig vermelde dat elke minister verantwoordelijk was voor zijn eigen ministerie. Mocht iemand de minister ter verantwoording willen roepen, wat in het Osmaanse Rijk in een rechtszaal voor een rechter gebeurde, dan moest minstens twee derde van de Raad van Ministers zijn toestemming geven. Indien twee derde van de Raad van Ministers zijn toestemming had gegeven, moest ook de Osmaanse Sultan nog zijn goedkeuring verlenen aan het hele gebeuren.
In artikel vijfendertig van de Osmaanse Grondwet staat dat het kabinet initiatiefvoorstellen mocht maken om bestaande wetten te veranderen of aan te passen. Indien de Raad van Ministers een wetsvoorstel afwees, die in de ogen van de Osmaanse Sultan wel heel belangrijk was, kon de Sultan het parlement naar huis sturen. Hij moest dan binnen enkele dagen wel nieuwe verkiezingen uitschrijven.
Artikel zesendertig gaf de ministers ook een zekere mate van macht door ze toe te staan om in gevallen van uiterst belang voor de toekomst van de Staat en/of het publiek, bevelen door te voeren in hun ministerie. Dit mocht alleen als de Raad van Ministers niet op tijd bijeen kon komen om het bespreken. Het moest wel zo snel mogelijk aan het parlement voorgelegd worden, nadat het incident voorbij was. Dit besloeg vooral rebellie en opstanden tijdens feestdagen, waarbij het ministerie van veiligheid en/of het ministerie van binnenlandse zaken meteen mocht ingrijpen.
Volgens artikel zevenendertig mocht de minister of zijn afgevaardigde op elk moment deelnemen aan vergaderingen van 'Meclis-i Mebusan', wat te vergelijken is met de Eerste Kamer in Nederland, en 'Meclis-i Ayan', wat vergelijkbaar is met de Tweede Kamer in Nederland. De minister mocht ook op elk moment het woord voeren tijdens de vergaderingen van elk van deze twee Kamers.
Artikel achtendertig gaf de ministers zelf het recht op opstappen. Als de Raad van Ministers een minister om nadere uitleg vroeg, had de minister twee keuzes. Hij of zijn afgevaardigde kon zich verbaal verdedigen tegenover de Raad van Ministers of hij kon de eer aan zich zelf houden en opstappen. Bij de laatste kon de Raad van Ministers hem niet meer vervolgen om zijn daden.
Het parlement in de Grondwet(49)
Volgens artikels tweeënveertig en drieënveertig was het Osmaanse Parlement ingedeeld in twee Kamers; de 'Meclis-i Mebusan' en de 'Meclis-i Ayan'. Allebei de Kamers dienden om de zes maanden op 1 november en 1 maart bij elkaar te komen.
Maar artikel vierenveertig gaf het laatste woord toch aan de Osmaanse Sultan, door te zeggen dat de Sultan de periodieke vergaderingen kon verkorten, verlangen of afbreken op elk gewenst moment.
Artikel vijfenveertig vertelde hoe zo een zesmaandelijkse vergadering diende te verlopen; de openingsceremonie mocht alleen beginnen als de Sultan of zijn afgevaardigde de Veziriazam aanwezig was. Ook moesten alle ministers en enkele hooggeplaatste functionarissen aanwezig zijn bij de openingsceremonie, die begon met een keizerlijke openingstoespraak van de Sultan of Veziriazam. Hierin moest de situatie van de binnenlandse en buitenlandse zaken van het Osmaanse Rijk gedurende het voorbij tijdperk verteld worden, alsmede de vooruitblik voor de volgende zes maanden.
Artikel zevenenveertig garandeerde vervolgens de vrijheid van mening voor elk parlementslid om te zeggen en doen wat ze willen. Elk parlementslid was vrij om te stemmen en zeggen wat ze wilden, zolang het niet botste met hun eigen partij of Kamer. De leden van het parlement mochten niet vervolgd worden voor hun stemwijze of mening.
Artikels achtenveertig en zevenennegentig zeiden vervolgens dat de parlementsleden niet immuun waren voor arrestaties, tenzij de Kamers met een meerderheid van de stemmen de immuniteit wegstemden.
Volgens artikels vijftig en tweeënzestig mocht een parlementslid geen dubbele functie hebben in zowel de 'Meclis-i Mebusan' als de 'Meclis-i Ayan'. Ook was het hebben van een bestuurlijke functie in het dagelijks leven, zoals zakenman, ambtenaar of iets dergelijks, verboden.
Artikels tweeënvijftig, drieënvijftig en vierenvijftig erkenden het recht van elk individu binnen het Osmaanse Rijk om een wetsvoorstel te formuleren en via het desbetreffende ministerie het in te dienen. Indien beide Kamers (dus de 'Meclis-i Mebusan' en de 'Meclis-i Ayan') het goedkeurden, zou het voorgelegd worden aan de Raad van Ministers. Hierna moest ook de Veziriazam zijn goedkeuring geven, waarna de Osmaanse Sultan het laatste woord had.
Artikel zevenenvijftig deelde mede dat alle vergaderingen, discussies en debatten in de taal van het Osmaans-Turks (oftewel Turkse woorden die geschreven waren in het Arabisch maar volgens Perzische grammatica) moesten worden gehouden en/of gevoerd.
Artikel achtenvijftig ging over de vrije keuze om de stemmingen geheim of open te houden, afhankelijk van de omstandigheden.
Volgens artikel zestig moest het aantal leden van de 'Meclis-i Ayan' precies evenveel zijn als één derde van de 'Meclis-i Mebusan' en moesten ze allemaal persoonlijk en direct door de Osmaanse Sultan benoemd worden.
In artikel tweeënzestig stond vervolgens dat alle leden minstens veertig jaar dienden te zijn en verdienstelijk gewerkt hadden ten goede van de Staat. Ze werden voor het leven benoemd, maar moesten stopten als ze geen motivatie meer hadden of als ze het verlangen kregen om iets anders te doen.
In artikel vijfenzestig werd vastgelegd dat elk van de afgevaardigden gelijk moest staan aan vijftigduizend mannen van de Osmaanse nationaliteit.
Artikel zesenzestig stelde vast dat de afgevaardigden moesten worden gekozen via een geheim systeem, wat uitgelegd zal worden in een speciale wet.
Artikel éénenzeventig vertelde dat het om vierjaarlijkse termijnen ging en dat elke afgevaardigde moest denken aan het belang van de Staat in plaats van aan zijn eigen benefiet.
In artikel tweeënzeventig stond dat elke afgevaardigde behoorde te wonen in gebied waar hij werd verkozen. Het moest letterlijk om zijn thuisgebied gaan, dus waar hij geboren, getogen en/of gestudeerd had. En niet waar hij maar twee jaar had gewoond.
In artikel zevenenzeventig stond vervolgens dat de Osmaanse Sultan de voorzitter van de Kamers en zijn twee vice-voorzitters mocht kiezen uit een lijst van kandidaten, die hem voorgelegd werden door de kamerleden zelf.
Volgens artikel drieënvijftig was de Raad van State ('Şurayı Devlet') verantwoordelijk voor het opstellen van de verschillende wetsvoorstellen, die ingediend werden door de ministeries, de 'Meclis-i Mebusan' en de 'Meclis-i Ayan'.
Artikel negenennegentig vermelde dat de Raad van Ministers elke zes maanden behoorde te stemmen over het budget bij de bijeenkomsten van 1 maart en 1 november.
Artikels zevenennegentig en honderd benadrukten dat de Osmaanse overheid geen belastingen mochten innen, geen inkomsten mochten verwerven en geen uitgaven mochten doen die niet in het budget waren goedgekeurd. Dit was een van de weinige voorwaarden waar de Osmaanse Sultan zich ook aan moest houden.
Artikel honderdentwee ging erover dat ministeries overschotten van afgelopen periodes mochten gebruiken. Indien het Osmaanse Parlement geen toestemming gaf voor het nieuwe budget voor de komende periode.
In artikel honderd één stond vervolgens dat er in uiterst dringende gevallen toch geld gegenereerd kon worden met toestemming van de Osmaanse Sultan.
Het individu in de Grondwet(50)
Artikel acht zei kort maar duidelijk dat alle onderdanen van het Osmaanse Rijk, ongeacht geloof, Osmaanse burgers waren met dezelfde rechten.
Artikel negen ging verder en stelde dat alle Osmaanse burgers allemaal individuele vrijheid genoten, zolang ze elkander maar niet hinderden in het uitoefenen van hun individuele vrijheid.
Volgens artikel zeventien waren alle Osmaanse burgers gelijk voor de wet, met exact dezelfde plichten en rechten.
Artikel achttien en negentien verklaarden dat elke Osmaanse burger toegang had tot het beroep van staatsambtenaar, zolang ze de officiële taal van Osmaans-Turks konden spreken.
Artikel elf erkende het vrijelijk beleven van het geloof voor elke Osmaanse burger, zolang de publieke orde en moraal niet gestoord werd. Het staatsgeloof bleef echter wel de Islam.
Artikel twintig organiseerde het innen van belastingen van Osmaanse burgers naar het inkomen van elk burger.
In artikel eenentwintig stond vervolgens dat privé-bezit niet langer zomaar afgepakt kon worden door de Staat, alleen voor publieke veiligheid, maatschappelijke nut en/of door middel van compensatie.
Volgens artikel tweeëntwintig mochten de autoriteiten niet langer ongewenst bij een Osmaanse burger thuis komen met of zonder geweld, alleen met een geldige reden die per speciale wet goedgekeurd is.
Artikel drieëntwintig hield een verandering in het onderwijssysteem in. Er kwam voortaan ook seculier onderwijs, naast de bovengenoemde seculiere wetten, waar er meer aandacht werd geschonken aan de Europese cultuur dan aan godsdienst. Er werden Europese professoren uitgenodigd om de nieuwe vakken, zoals Frans, te doceren. Onderwijs werd in theorie verplicht voor jongens en meisjes van 10 tot 15 jaar.
Volgens artikel vijfentwintig kon er geen geldsom van een Osmaanse burger geëist worden, alleen als belasting of een andere plicht die vastgelegd is in een wet.
Artikel zesentwintig verbood expliciet het martelen van Osmaanse burgers en zette er grote straffen op. Het verbod gold zowel over de Osmaanse burgers als voor de Staat en was in zijn geheel streng verboden.
Rechtspraak in de Grondwet(51)
Artikels éénentachtig en achtentachtig gingen vooral over hervormingen binnen Justitie. Een nieuw wetstelsel werd ingevoerd, waarbij er voortaan niet meer gestraft werd naar het geloof van de burger. Hiervoor werden moslims volgens de wetten van de Islam (oftewel şeriat), christenen volgens de bijbel en joden volgens de joodse wetten gestraft. Deze wetten bleven nog steeds bestaan, maar er kwam een algemene wet die voor iedereen van kracht was. Een verdachte kon in principe nog steeds kiezen om volgens de wetten van zijn of haar eigen geloof berecht te worden. Ook werden rechters voor het leven benoemd.
Artikel zesentachtig benadrukte vervolgens dat er geen bemoeienis van buitenaf geduld werd in rechtszaken of rechtspraken.
Overige onderwerpen in de Grondwet(52)
Artikel honderdendrie ging over militaire hervormingen. Militair werden de legers omgevormd naar Europees en vooral Frans model. Ook werden niet-moslims niet meer geweerd uit het leger, het ging voortaan meer om patriottisme en nationalisme. Het Osmanisme kwam op de voorgrond om de Osmaanse burgers tot een eenheid te smeden en strijdbaar te maken om het Osmaanse grondgebied te behouden.
Artikel honderdennegen ging over administratieve hervormingen. De bureaucratie werd uitgebreid, ambtenaren stonden voortaan niet meer rechtstreeks onder de Sultan en konden zo efficiënter en daadkrachtiger werken.
Artikel honderd tien ging over provinciale bestuurlijke hervormingen. Het provinciale bestuur werd overgelaten aan gouverneurs en lokale ambtenaren, die trouw waren aan de Sultan, maar wel jaarlijks herbenoemd moesten worden.
Artikel vierentwintig had te maken met hervormingen in het belastingsstelsel. Het belastingsstelsel werd aangepast naar Europees model, waardoor er volkstellingen werden gehouden om mannelijke gezinshoofden te registreren.
Artikel honderdentwaalf respecteerde de verschillende geloofsminderheden in het Osmaans Rijk, zoals al vanaf het begin van het Osmaanse Rijk in 1299 werd gedaan. Alleen werden de 'Milletler', oftewel geloofsminderheden, nu officieel vastgelegd als organisaties die voortaan hun financiën en structuur zelf moesten verzorgen in plaats van dat de overheid dit deed.
Volgens artikel vierendertig moesten de 288 plaatsen in het parlement zoveel mogelijk evenredig verdeeld worden tussen de verschillende minderheden in het Osmaanse Rijk.
Veranderingen na 21 augustus 1909
Artikel drie, dat de oudste zoon van het Huis van Osman automatisch Sultan werd, werd aangevuld met de voorwaarde dat deze dan wel trouw moest zweren aan de Staat en de Natie. In geval van weigering of ontrouw jegens de Osmaanse Staat kon de Sultan voortaan afgezet worden door het Parlement. Ook artikel zes dat de Sultan ministers kon benoemen en ontslaan naar willekeur werd teruggebracht naar de controle van de Sultan over zijn eigen privé-bezit, geld en landgoederen. Ook in geval van afzetting bleven zijn goederen in zijn bezit. De ministers en Veziriazam werden voortaan door het Parlement benoemd en de Sultan moest het Parlement altijd toestaan bijeen te komen. Hiernaast werd ook artikel zevenentwintig, dat de Osmaanse Sultan het laatste woord had bij Verdragen, teruggedrongen. De Sultan moest voortaan ook toestemming van het Parlement hebben en mocht alleen nog maar de Veziriazam en de Şeyhulislam (wat een geestelijke leider was die alle soorten Islamitische zaken regelde uit naam van de Osmaanse Sultan en Kalief) benoemen. Het kabinet werd voortaan samengesteld door de Veziriazam en niet de Sultan, maar deze moest wel zijn goedkeuring geven aan het eindconcept.(53)
Verder werd ook artikel zevenenzeventig aangepast, de Sultan koos niet langer de voorzitter en twee vice-voorzitters van de twee Kamers. Deze werden door de leden van de desbetreffende Kamer zelf gekozen. Artikel honderd dertien, dat de Sultan de Grondwet kon opschorten en Staat van Beleg kon uitroepen, was al eerder afgeschaft, maar werd nu weer ingevoerd. Echter met de verandering dat niet de Sultan, maar de overheid (dus inclusief het Parlement en de Veziriazam) dan de Grondwet opschortte en het Staat van Beleg kon afkondigen. Artikel negenentwintig dat de ministers verantwoording moesten afleggen aan de Veziriazam werd aangepast tot verantwoording aan de 'Meclis-i Mebusan'.(54)
Volgens artikel dertig moest in geval van conflict tussen het kabinet en de 'Meclis-i Mebusan' voortaan het kabinet opstappen als men echt niet tot een compromis kon komen. Als echter ook het tweede gevormde kabinet geen compromis kon sluiten met de 'Meclis-i Mebusan', dan werden beiden naar huis gestuurd en moest de Sultan nieuwe verkiezingen uitschrijven. Als er ook na de verkiezingen geen overeenstemming kon worden bereikt tussen het kabinet en de 'Meclis-i Mebusan', dan moest, volgens artikel vijfendertig, het kabinet zich schikken naar de wens van de 'Meclis-i Mebusan'. Volgens het aangepaste artikel achtendertig kon de 'Meclis-i Mebusan' ook protest aantekenen tegen de benoeming van een minister of de Veziriazam, de minister moest dan direct opstappen, maar in geval van de Veziriazam moesten er nieuwe verkiezingen uitgeschreven worden door de Sultan.(55)
De aanpassing van artikel zesendertig luidde nogmaals een begrenzing van de macht van de Sultan in. Deze mocht voortaan geen beslissingen van het kabinet doorvoeren, zonder toestemming van het Parlement. Maar als deze laatste niet bij elkaar kon komen en het een zeer serieuze en levensbedreigende noodsituatie betrof, dan kon de Sultan een direct order aan het kabinet geven. Ook mocht de Sultan voortaan niet zomaar wetsvoorstellen meer afwijzen, als deze werd afgewezen door de Sultan, maar werd goedgekeurd door twee derde van de afgevaardigden van de 'Meclis-i Mebusan', dan moest deze toch goedgekeurd worden door de Sultan, volgens artikels drieënvijftig en vierenvijftig. Artikel drieënveertig werd vervolgens aangepast, zodat beide Kamers ('Meclis-i Mebusan' en 'Meclis-i Ayan') voortaan op 1 mei en 1 november bij elkaar kwamen en dat de Sultan ze niet tussendoor bijeen kon roepen of de bijeenkomsten kon verbieden. Artikel tachtig gaf de financiële taken voortaan aan het kabinet, deze bepaalde vanaf nu de inkomsten en uitgaven.(56)
Ook werden rechten van de Osmaanse burgers nader toegelicht in de volgende artikels. Volgens artikel tien waren Osmaanse burgers nu beschermd tegen achtervolgingen door spionnen, gijzeling of gevangenschap zonder een serieuze overtreding te hebben begaan. Artikel twaalf erkende de vrijheid van mening en de vrijheid van drukpers en verbood het censuurschap van artikelen voordat ze gepubliceerd waren voor het grote publiek. In artikel honderd negentien werd het openen of lezen van post van een Osmaanse burger door de overheid verboden. Er werd ook één nieuw artikel toegevoegd, te weten artikel honderd twintig, waarin het recht om te organiseren, organisaties en geheime genootschappen te stichten werd erkend. Maar er werd expliciet gezegd dat er hard zal worden opgetreden tegen groepen die als doel het vernietigen van het Osmaanse Rijk, het afhandig maken van Osmaanse territoria, het vernietigen of verminderen van de Osmaanse integriteit, het verstoren van het Osmaanse openbare leven, het opsplitsen, ophitsten, discrimineren of elimineren van de verschillende etnische minderheden in het Osmaanse Rijk en het schenden van de Osmaanse Grondwet, hebben. Deze groeperingen werden streng verboden.(57)
Armand Sağ
1 juni 2006
© Armand Sağ 2006
1. Uitspraak van historicus Ton Zwaan op de conferentie van 16 maart 2006 op de Erasmus Universiteit aangaande de Armeense Kwestie.
2. E.J. Zürcher, Geschiedenis van het moderne Turkije (Nijmegen 1995) 91-93.
3. M. Orhan Bayrak, Türk İmparatorlukları tarihi (Geschiedenis van de Turkse Rijken; İstanbul, 2002) 512-517.
4. M. Naim Turfan, Jön Türklerin Yükselişi (Het opklimmen van de Jong Turken, İstanbul 2005) 58-61.
5. E.J. Zürcher, Geschiedenis van het moderne Turkije (Nijmegen 1995) 103-105.
6. Y. Öztuna, Büyük Türkiye tarihi (De grote geschiedenis van Turkije; deel 6, İstanbul 1983) 271.
7. B. Fahri, Jönler (Jong (Turken), Ankara 1985) 56.
8. Ş. Mardin, Jön Türklerin Siyasi Fikirleri (De politieke meningen van de Jong Turken, Ankara 2004) 173-178.
9. M. Naim Turfan, Jön Türklerin Yükselişi (Het opklimmen van de Jong Turken, İstanbul 2005) 214-216.
10. M. Naim Turfan, Jön Türklerin Yükselişi (Het opklimmen van de Jong Turken, İstanbul 2005) 248-256.
11. A. Bedevi Kuran, İnkilap Tarihimiz Ve Jön Türkler (De geschiedenis van onze Grondwet en de Jong Turken, İstanbul 2003) 95-99.
12. S. Shaw, History of the Ottoman Empire and Modern Turkey; volume II: Reform, Revolution and Republic: The Rise of Modern Turkey (Cambridge University 1977) 255-258.
13. In volkstellingen van het Osmaanse Rijk werden groepen aan de hand van hun geloof geteld en niet hun etniciteit, daardoor weten we niet precies hoeveel orthodox christenen Macedoniërs dan wel Grieken waren. Men vermoedt dat 20% Macedonisch en 16% Grieks was.
14. Y. Öztuna, Büyük Türkiye tarihi (De grote geschiedenis van Turkije; deel 7, İstanbul 1983) 394.
15. M. Naim Turfan, Jön Türklerin Yükselişi (Het opklimmen van de Jong Turken, İstanbul 2005) 278-286.
16. B. Fahri, Jönler (Jong (Turken), Ankara 1985) 86.
17. Ş. Mardin, Jön Türklerin Siyasi Fikirleri (De politieke meningen van de Jong Turken, Ankara 2004) 223-233.
18. M. Naim Turfan, Jön Türklerin Yükselişi (Het opklimmen van de Jong Turken, İstanbul 2005) 298-299.
19. A. Bedevi Kuran, İnkilap Tarihimiz Ve Jön Türkler (De geschiedenis van onze Grondwet en de Jong Turken, İstanbul 2003) 203-209.
20. E.J. Zürcher, Geschiedenis van het moderne Turkije (Nijmegen 1995) 107-109.
21. Ş. Mardin, Jön Türklerin Siyasi Fikirleri (De politieke meningen van de Jong Turken, Ankara 2004) 243-244.
22. E.J. Zürcher, Geschiedenis van het moderne Turkije (Nijmegen 1995) 113-114.
23. A. Bedevi Kuran, İnkilap Tarihimiz Ve Jön Türkler (De geschiedenis van onze Grondwet en de Jong Turken, İstanbul 2003) 313-319.
24. Y. Öztuna, Büyük Türkiye tarihi (De grote geschiedenis van Turkije; deel 7, İstanbul 1983) 136-138.
25. Artikel 81 en 88 van de Osmaanse Grondwet, te zien in de bijlage.
26. Artikel 23 van de Osmaanse Grondwet, te zien in de bijlage.
27. A. Bedevi Kuran, İnkilap Tarihimiz Ve Jön Türkler (De geschiedenis van onze Grondwet en de Jong Turken, İstanbul 2003) 364-371.
28. Zie de bijlage.
29. S. Shaw, History of the Ottoman Empire and Modern Turkey; volume II: Reform, Revolution and Republic: The Rise of Modern Turkey (Cambridge University 1977) 279-287.
30. E.J. Zürcher, Geschiedenis van het moderne Turkije (Nijmegen 1995) 113-115.
31. M. Naim Turfan, Jön Türklerin Yükselişi (Het opklimmen van de Jong Turken, İstanbul 2005) 341-346.
32. S. Shaw, History of the Ottoman Empire and Modern Turkey; volume II: Reform, Revolution and Republic: The Rise of Modern Turkey (Cambridge University 1977) 277-279.
33. Y. Öztuna, Büyük Türkiye tarihi (De grote geschiedenis van Turkije; deel 7, İstanbul 1983) 171-173.
34. Y. Öztuna, Büyük Türkiye tarihi (De grote geschiedenis van Turkije; deel 7, İstanbul 1983) 390-392.
35. A. Bedevi Kuran, İnkilap Tarihimiz Ve Jön Türkler (De geschiedenis van onze Grondwet en de Jong Turken, İstanbul 2003) 393-395.
36. M. Naim Turfan, Jön Türklerin Yükselişi (Het opklimmen van de Jong Turken, İstanbul 2005) 411.
37. A. Bedevi Kuran, İnkilap Tarihimiz Ve Jön Türkler (De geschiedenis van onze Grondwet en de Jong Turken, İstanbul 2003) 395-399.
38. Zie de bijlage.
39. B. Fahri, Jönler (Jong (Turken), Ankara 1985) 97.
40. B. Fahri, Jönler (Jong (Turken), Ankara 1985) 111-118.
41. M. Naim Turfan, Jön Türklerin Yükselişi (Het opklimmen van de Jong Turken, İstanbul 2005) 413-419.
42. B. Fahri, Jönler (Jong (Turken), Ankara 1985) 121-128.
43. E.J. Zürcher, Geschiedenis van het moderne Turkije (Nijmegen 1995) 117-121.
44. M. Naim Turfan, Jön Türklerin Yükselişi (Het opklimmen van de Jong Turken, İstanbul 2005) 423-430.
45. B. Fahri, Jönler (Jong (Turken), Ankara 1985) 132-134.
46. In zijn scriptie A Reign of Terror (Amsterdam 2005) verwijst Uğur Üngör naar artikelen van Ton Zwaan met wie hij zijn mening deelt.
47. S. Shaw, History of the Ottoman Empire and Modern Turkey; volume II: Reform, Revolution and Republic: The Rise of Modern Turkey (Cambridge University 1977) 174-175.
48. A. Bedevi Kuran, İnkilap Tarihimiz Ve Jön Türkler (De geschiedenis van onze Grondwet en de Jong Turken, İstanbul 2003) 355-358.
49. S. Shaw, History of the Ottoman Empire and Modern Turkey; volume II: Reform, Revolution and Republic: The Rise of Modern Turkey (Cambridge University 1977) 176-177.
50. A. Bedevi Kuran, İnkilap Tarihimiz Ve Jön Türkler (De geschiedenis van onze Grondwet en de Jong Turken, İstanbul 2003) 364-371.
51. S. Shaw, History of the Ottoman Empire and Modern Turkey; volume II: Reform, Revolution and Republic: The Rise of Modern Turkey (Cambridge University 1977) 177-179.
52. A. Bedevi Kuran, İnkilap Tarihimiz Ve Jön Türkler (De geschiedenis van onze Grondwet en de Jong Turken, İstanbul 2003) 349-353.
53. A. Bedevi Kuran, İnkilap Tarihimiz Ve Jön Türkler (De geschiedenis van onze Grondwet en de Jong Turken, İstanbul 2003) 386-389.
54. idem 390-392.
55. idem 392-393.
56. A. Bedevi Kuran, İnkilap Tarihimiz Ve Jön Türkler (De geschiedenis van onze Grondwet en de Jong Turken, İstanbul 2003) 393-395.
57. idem 395-399.
|